Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0272

Datum uitspraak2006-01-25
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503845/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) aan Meba Verdi B.V. (hierna: vergunninghoudster) een sloopvergunning verleend voor het slopen van een horeca-/opslagpand op het perceel Geldropseweg 4, kadastraal bekend gemeente Stratum, sectie E, nummer 1503.


Uitspraak

200503845/1. Datum uitspraak: 25 januari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de naamloze vennootschap "Bavaria N.V.", gevestigd te Lieshout, appellante, tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/319 en AWB 05/321 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2005 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) aan Meba Verdi B.V. (hierna: vergunninghoudster) een sloopvergunning verleend voor het slopen van een horeca-/opslagpand op het perceel Geldropseweg 4, kadastraal bekend gemeente Stratum, sectie E, nummer 1503. Bij besluit van 24 januari 2005 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 maart 2005, verzonden op 8 april 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 23 juni 2005 heeft vergunninghoudster te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen. Bij brief van 8 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A. de Groote, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.H.G. Schavemaker en ing. J.L.P. Smeets, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is vergunninghoudster daar verschenen, vertegenwoordigd door M.M. van der Leegte, L.C.G. van Ewijk en mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven. 2.    Overwegingen 2.1.    Het pand Geldropseweg 4 grenst aan het pand Geldropseweg 6 dat eigendom is van appellante. Vergunninghoudster wil het pand Geldropseweg 4 slopen teneinde op het perceel appartementen te kunnen bouwen. 2.2.    Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de sloopvergunning had moeten weigeren, omdat zowel de bescherming van haar naastgelegen pand als de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende zijn gewaarborgd. Volgens appellante is het college bij het verlenen van de sloopvergunning uitgegaan van onjuiste feiten omtrent de bouwtechnische situatie ter plaatse. 2.2.1.     De Afdeling stelt voorop dat, anders dan het college als verweer naar voren heeft gebracht, geen sprake is van een eerst in beroep aangevoerde grond. Appellante heeft immers reeds in bezwaar gesteld dat het zeer aannemelijk is dat haar pand door de voorgenomen sloop van het naastgelegen pand onomkeerbare schade oploopt. Het door appellante in beroep en hoger beroep aangevoerde betoog betreffende de bescherming van haar pand en de waarborging van de veiligheid tijdens het slopen kan worden aangemerkt als een uitwerking van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.    Het betoog van appellante slaagt. Uit het in opdracht van appellante door WM5 Project Engineers B.V. uitgevoerde bouwkundig onderzoek van 25 februari 2005 en het aanvullend onderzoek van 25 april 2005 is gebleken dat de woningscheidende wand geen 220 millimeter dik is, zoals de tekening met nummer 2004120 behorende bij de sloopvergunning vermeldt, doch slechts 110 millimeter, dat op de verdieping slechts een met gips afgewerkte houten scheidingswand aanwezig is en dat op de zolderverdieping in het geheel geen scheidingswand staat. Bij brief van 24 mei 2005 heeft het college aan vergunninghoudster medegedeeld dat het op 13 mei, respectievelijk 20 mei 2005 van haar aanvullende constructieve gegevens heeft ontvangen met betrekking tot de sloopvergunning en dat het de gewijzigde tekening met nummer 2004120 (door het college abusievelijk aangeduid als 20044120) als integraal onderdeel van de reeds op 18 oktober 2004 (door het college abusievelijk weergegeven als 19 oktober 2004) verleende sloopvergunning beschouwt. Het college kan niet gevolgd worden in zijn redenering dat de gewijzigde tekening, zonder dat een nieuw besluit wordt genomen, automatisch deel uitmaakt van de verleende sloopvergunning. De artikelen uit de bouwverordening over de sloopvergunning - en in het bijzonder de artikelen 8.1.2, 8.1.3 en 8.1.7 - bieden hiertoe geen ruimte.    Ondanks dat appellante in bezwaar heeft aangevoerd dat door de vergunde sloop onomkeerbare schade aan haar pand zou ontstaan, heeft het college geen nader onderzoek naar de feiten gepleegd, maar de op onjuiste gegevens gebaseerde sloopvergunning gehandhaafd. Hiermee heeft het college in strijd gehandeld met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend. 2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellante tegen het besluit van 24 januari 2005 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Hetgeen appellante voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 2.4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2005, AWB 05/319 en AWB 05/321; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 24 januari 2005, kenmerk JZ&IV 05UIT01689; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderd achtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Eindhoven aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Eindhoven aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 687,00 (zegge: zeshonderd zevenentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006 218-488.